Straten

De straten waren over het geheel genomen in twee groepen te verdelen. De hoofdstraten waren lang, doorsneden de stad en vormden een reeks van woonhuizen, winkels en kroegen. Hier vond zich het drukke stadsleven plaats. De tweede groep straten werd gevormd door de stille, meestal smallere straten, waaraan vooral woonhuizen lagen. De voorgevels waren over het algemeen licht geschilderd met een rode of zwarte sokkel. Een deur, een paar kleine raampjes in de bovenverdieping en soms een uitbouw, dat was meestal het enige wat je zag.

De breedte van de straten varieert van 3 tot 10 meter. Alleen in de hoofdstraten kunnen twee karren elkaar passeren. In de kleinere straten moeten de kruispunten hier uitkomst bieden. De straten waren licht gebold, zodat het regenwater naar de zijkanten kan aflopen en bestaat uit grote, platte stukken grijze lavasteen, waarin vaak karrensporen diepe groeven hebben achtergelaten. 

De stoepranden bestonden uit blokken lava of tufsteen. De stoep zelf werd opgevuld met vastgestampte aarde en bestraat met tegels, marmerplaten of steen, naar keuze van degene die aan dat stuk stoep woonde. Via afvoergaten kwam het regenwater terecht in ondergrondse kanalen en werd zo buiten de stad vervoerd. Grote, hoge, loopstenen op de rijweg verbonden de stoepen en behoedden de voetganger voor modder, water en afval. Deze stenen waren zo geplaatst dat de wielen van een kar er tussendoor konden rijden. Het aantal loopstenen varieerde naar de breedte van de straat, van één tot maximaal vijf.

Op de wegen werden verder nog straatfonteinen geplaatst. Deze bestonden uit een soort kom, gevormd door vier grote platen lavasteen of soms marmer. De platen werden met ijzeren klemmen aan elkaar bevestigd. Achter één van de zijden stond een smallere, hogere steen waarin de waterleidingbuis zat. Uit een gebeeldhouwde kop of reliëf stroomde het water.

Maak jouw eigen website met JouwWeb